Startpagina

Piscaer

Mechelen, de hoofdstad van de Nederlanden onder de Bourgondische hertogen, tot in de 18e eeuw zetel van de Grote Raad, sinds 1559 zetel van een aartsbisdom, is gelegen aan de rivier de Dijle in de Belgische Provincie Antwerpen.

Het wapen van Mechelen
Het wapen van Mechelen

Haar vele monumenten van geschiedenis en kunst getuigen van haar importantie, van haar welvaart en van haar cultuur. Tijdens het Oostenrijkse bewind was de stad garnizoensplaats met depots en kanongieterijen. Vanouds was de stad een centrum van nijverheid en scheepvaart. De Mechelse kant was beroemd. Haar stoelmakerijen droegen haar faam tot ver over de grenzen.

Betrokken bij deze verschillende takken van nijverheid, was ook de familie Piscaer. Op velerlei wijzen geschreven treffen we de naam aan in de doopregisters van de katholieke kerken in de stad, maar voornamelijk in die van ‘de parochie’ , dat is de St. Kathelijne, en de St. Rombout. Naast elkaar vinden we Picaer, Picaerts, Picar, Picard, Piccaert, Pichaer, Pisar, Piscael, Piscaer, Piscaert, Pischaer, Piscar, Piscarre, Piscart, Piscas, Pischeur en Piskhaer. Bij schrijven van 13 april 1947 deelde dr. Vaast Steurs uit Mechelen mede
“dat de naam Piscaer ook niet geheel vast staat. Men vindt hem terug onder verscheidene schrijfwijzen die alle ongeveer dezelfde uitspraak hebben. Moest hij kunnen of willen opklimmen tot het eind der XVIe eeuw, dan vond hij hem terug, voorzeker, onder den vorm “Piscador”  = visser”.

Anderen menen de oorsprong van de naam te moeten verklaren uit het Tsjechische woord “Piscaero” = dolk. Als zodanig zou de naam reeds in de 13e eeuw te Mechelen bekend zijn.

In een van de destijds dichtst bevolkte wijken van de stad, naast het begijnhof en tussen de Antwerpse- en de kerkhofstraat (thans de G. de Strassaertstraat) lag de St. Kathelijneparochie. In de Mechelse volksmond werd zij kortweg ‘De Parochie’ genoemd. Onze vroegst bekende voorvader Joannes Piscart, liet hier in 1639 zijn eerstgeboren dochter Anna dopen. Naast de parochie was de St. Jansparochie gelegen. Deze strekte zich uit aan weerszijden van de Koestraat. Het contrast tussen beide wijken was opvallend. De St. Jansparochie was een deftige wijk, die zeer veel patricierswoningen telde. In de St. Janskerk werden vervolgens Martinus, Maria en Cecilia gedoopt, terwijl de tweede zoon Joannes in 1646 weer in de St. Kathelijne gedoopt werd. In een van deze twee wijken van de stad zal Joannes Piscart waarschijnlijk zijn woonplaats gehad hebben.

Gezien het feit dat Mechelen, zoals gezegd, in de Oostenrijkse tijd garnizoenstad was, zal het ons niet verwonderen dat een van de zoons , Joannes ,een militaire loopbaan koos. Het doopboek van de Kathelijne noemt hem ‘milis’ of ‘Militis art.’ Zijn vrienden, militairen zoals hij, zijn peter bij de doop van zijn kinderen.

Enige generaties later treffen we de familie Piscaer aan in de wijk rond de Dijle. Hier woonden veel schippers en havenarbeiders die hun bestaan vonden in de activiteiten van de Mechelse binnenhaven. Deze haven was gunstig gelegen nabij de samenvoeging van de Rupel, de Nete en de Dijle. Vooral de vrachtvaart met kleine schepen was zeer belangrijk. Concurrentie van vrachtvervoer over de weg of per rail kende men nog niet en de verschillende waterwegen voerden tot in het hart van de Kempen, tot Diest en tot Herentals. Menvervoerde vis, graan, baksteen, hout, turf, en later steenkool en niet te vergeten de alom bekende Mechelse stoelen. Talrijke stoelmakersgezinnen waren ook in de directe omgeving van de Dijle gevestigd. Het benodigde hout voor hun bedrijfjes werd per boot aangevoerd en de stoelen vonden langs dezelfde route hun weg naar de afnemers in de eigen gewesten en na 1814 ook naar de noordelijke provincies. Men vervaardigde ze niet allen voor huishoudelijk gebruik, maar ook de kerken in die dagen waren belangrijke afnemers van dit Mechelse product. Het moest er dikwijls druk aan toe zijn gegaan bij het laden en lossen van de goederen op de Dijle kaden, evenals in de dicht bevolkte straten en steegjes die naar de rivier afhelden (Jan Marchau in zijn “Schets van het Mechelse stadsbeeld bij de aanvang van de XIXe eeuw” uit: ‘Handelingen van de Kon. Kring voor oudheidkunde van Mechelen’ deel 63, blz.121).

Bij deze activiteiten zullen ook Martinus Piscaer (geb. 1773) alsmede zijn aan de Kattenberg wonende broer Anthonius betrokken zijn geweest. Beiden waren binnenschipper (batelier) en voeren met eigen schepen de aan hun zorgen toevertrouwde lading naar haar bestemming. Ook Anthonius’ oudste zoon Martinus zocht zijn geluk in de vrachtvaart op de Dijle, doch Pierre Joseph Jean,  de tweede zoon, trok rond 1850 met zijn gezin naar Nederland, waar hij de stamvader werd van de Nederlandse familie Piscaer. Op 31 januari 1857 treffen we hem aan in Amsterdam, waar hij aangifte doet van de geboorte van zijn zoon Louis. We moeten wel bijna aannemen dat economische motieven de drijfveer zijn geweest voor zijn besluit. De Belgische onafhankelijkheidsverklaring met haar langdurige nasleep had Mechelen geen voorspoed gebracht. Integendeel !  Handel en nijverheid en vooral de scheepvaart had een geduchte klap gekregen, doordat het belangrijke afzetgebied in het noorden was weggevallen.

In hun nieuwe vaderland zouden Pierre en zijn zoons hun weg spoedig vinden. De binnenvaart zat hen in het bloed en in Amsterdam waren de mogelijkheden eindeloos.

Nadat Den Helder in 1851 bij Koninklijk Besluit tot los- en laadplaats was aangewezen, behoefden de zeeschepen niet meer door te varen naar Amsterdam, maar konden hun goederen in Den Helder lossen. Voor Amsterdam was het echter van het grootste belang, dat niet al te veel schepen in het Nieuwediep zouden blijven liggen. Een sleepdienst zou de enige oplossing zijn om de koopvaarders in betrekkelijk korte tijd door het Noordhollands kanaal naar Amsterdam te slepen. In 1857 dienden de heren de Haas en Boelen een aanvraag in om toestemming tot het openen van een sleepdienst en een jaar later reeds, onderhielden zij met zes schepen een dienst tussen het Y en het Nieuwediep. Het waren de ‘Amsterdam’, ‘Alkmaar’, ‘Nieuwediep’, ‘Haarlem’, ‘Purmerend’ en ‘ ’t Zand’. Op een van deze schepen heeft Pierre Joseph Jean Piscaer als kapitein gevaren en als zodanig vestigde hij zich rond 1858 te Den Helder, waar op 10 juni 1859 zijn jongste dochter Alida Maria werd geboren.

Inmiddels hadden ook de gebroeders Goedkoop toestemming ontvangen om een sleepdienst op Den Helder en het Nieuwediep te onderhouden. Onder de naam “Noord-Holland” brachten zij drie stoomsleepboten in de vaart en voerden hiermee een zware concurrentiestrijd tegen de Haas en Boelen. In 1868 waren deze gedwongen om hun vaart op het Noordhollands kanaal te staken. In datzelfde jaar bracht Goedkoop de Noordholland 4 en 5 in de vaart en in 1869 ten slotte de Noordholland 6 en 7.

Pierre Piscaer heeft blijkbaar al spoedig meer heil gezien in een contract met Goedkoop. Bij het zilveren huwelijksfeest van een der gebroeders, de heer P. Goedkoop, op 23 mei 1869 komt Pierre met zijn zoons Peter, Martin en Jan voor in een register dat aan de jubilaris werd aangeboden. In een dergelijk register van 1895, komt de oudste zoon Peter alleen voor als ‘kapitein van de Noordholland 7″.

auteur: M.M.J. Hoogenbosch

Augustus 1980 in “Het Geslacht Piscaer”